De kaasmakerij
De kaasmakerij neemt een prominente plaats in en daarnaast komt er een ruimte voor het pekelen en persen van de kaas. Het lage gedeelte wordt 16,5 m bij 4,6 meter. In de deze ruimte komt de woning voor kaasmaker, het ketelhuis, losplaats annex weikelder met een kolenopslag. Op de zolderruimte worden de kazen opgeslagen zodat ze voldoende tijd krijgen om te rijpen. De warmte van de stoomketel wordt benut om de temperatuur van de kaasmelk op 29 graden te houden. De eerste jaren wordt er vooral Edammerkaas en weiboter gemaakt en de fabriek draait goed. Personeelsleden waren onder andere Piet de Goede en Krijn Mienis. Het aanbod van de melk en winst vertonen in die jaren een stijgende lijn. In 1916 wordt de fabriek volledig gemoderniseerd. De fabriek wordt een coöperatie en alle toeleverende boeren moeten entreegeld betalen om deze investering te dragen. De productie gaat in de loop van deze jaren omhoog van 1 miljoen naar ruim 2 miljoen verwerkte liters in 1927. In de jaren dertig slaat de landbouwcrisis hard toe. De prijzen voor melk en kaas halveren en verschillende boeren stappen noodgedwongen uit de coöperatie. De fabriek wordt verhuurd aan zetbaas Visser, maar het mag niet baten. Eind jaren dertig wordt de kaasfabriek opgeheven. Het pand komt uiteindelijk in handen van de katholieke Kerk. Het wordt de vestiging voor de kleuterschool, naaischool en verschillende katholieke jeugdverenigingen.